Ik schreef Bron bij de Lindeboom voor het concert met operaliederen dat we begin oktober hebben gegeven met Vrouwenkoor Dal Cuore in Dongen. Wat een geweldige middag werd het: we zongen de sterren van de hemel waarbij de muziek werd verbonden door het verhaal, wat een gouden combi bleek.
Her verhaal kun je hieronder lezen en als je benieuwd bent naar wat we gezongen hebben, dit is de playlist muziek concert Non Siamo Opera op Spotify van de originele uitvoeringen. Of luister tijdens het lezen bijvoorbeeld naar de openingsmuziek van het concert Cavalleria Rusticana
DE BRON BIJ DE LINDEBOOM
Het verhaal dat verteld wil worden is een bijzonder verhaal dat zich afspeelde in een tijd die zich niet laat benoemen. Het was in een dorp, niet zo groot en niet heel klein. Een dorp van een plezierige en bescheiden schoonheid. Er was natuurlijk een dorpsplein, omzoomd met sinaasappelbomen, het oude schooltje, de kerk en de buurtsuper. En fier in het midden stond de kiosk waar de fanfare de lome zondagmiddagen opluisterde met opgetogen marsmuziek.
Maar goed, het verhaal gaat dus om Marah. Zij was de dochter van de notaris en een mooie meid, vrolijk en ondernemend, met een grote bos donkere krullen en bovenal prachtige benen. Ze bracht menig mannenhart op hol wat haar vader de nodige kopzorgen bezorgde. Marah leek op haar moeder, die zich met veel plezier op huis en tuin stortte en zeer gewilde theepartijtjes hield in de salon van hun herenhuis. Het was dan ook een flinke klap voor de dorpsgemeenschap toen de notarisvrouw na een lang ziekbed haar laatste adem uitblies. Nog in de bloei van haar leven. Het dorp met de sinaasappelbomen werd van zijn onbezorgde lach beroofd. Intussen ging het leven door, je kunt immers niet blijven treuren. En terwijl Marah en haar vader zich aarzelend weer onder de mensen begonnen te begeven, pakten de dames van het dorp de draad weer op om de laatste nieuwtjes uit te wisselen. Rond het dorpsplein werd weer als vanouds gekletst en geroddeld over de laatste liefdes en vooral hoe die te veroveren.
Zo ook die avond in de herfst toen de wind zijn lied haar kamer binnendroeg. De notarisdochter, op zoek naar de herkomst van wat ze hoorde, keek door haar slaapkamerraam naar buiten en zag het flakkerende licht van een kampvuur dat schaduwen wierp op de blauwe camper. Schaduwen die haar nieuwsgierigheid opwekten en het vuurtje aanbliezen dat smeulde in haar schoot. Ze overwon haar aanvankelijke schroom, sloop via de achterdeur het tuinpad af, klom over het hek en naderde de jongeman die net zijn pannetje met witte bonen wilde gaan verwarmen toen hij haar opmerkte. Daar stond ze: In haar witte nachthemd, op blote voeten, haar donkere haar dat over haar schouders viel. ”Ik ben Marah, ik hoorde je zingen en ik zag je vuur”, zei zij. “Wil je met me witte bonen eten?” vroeg hij en zo geschiedde.
Na een frisse, maar hartstochtelijke nacht onder de sterrenhemel glipte de zanger bij het ochtendgloren onder zijn slaapzak vandaan. Kuste Marah op haar donkere haar, startte zijn campertje en verdween achter de horizon, de notarisdochter nietsvermoedend achterlatend. Zij droomde op dat moment nog van een leven off the grid samen met haar nieuwe liefde. Terwijl zij langzaam ontwaakte uit haar droom bij het nasmeulende vuur onder de lindeboom was de straatzanger al verdwenen achter de heuvels en hoe hard zij hem ook riep, haar stem kon hem niet meer bereiken. Marah’s hart was geopend en weer gebroken in één enkele nacht. Het was meer dan ze kon verdragen, het licht in haar ogen verfletste, met de zanger was alle kleur weer uit haar leven verdwenen.
De dagen gleden voorbij, Marah lag lusteloos op bed te dromen van haar zanger en de notaris maakte zich zorgen om zijn dochter. Onwetend van haar werkelijke verdriet nodigde hij de meest begerenswaardige jongemannen uit het dorp uit om haar gezelschap te houden en op te vrolijken. Maar ze wilde alleen zijn, voelde zich ellendig, in de steek gelaten, wilde niet eten of drinken. Dit ging niet goed. De notaris was dan ook heel blij dat niet lang daarna op een zonnige dag een woonwagen de oude dorpsweg opreed. Het was sinds het incident met het verdwenen meisje niet meer voorgekomen dat zigeuners naar het dorp kwamen. Ook al wist niemand wat er al die jaren geleden nu precies was gebeurd, het dorp werd door de zigeuners gemeden. Maar nu zorgde de komst van de woonwagen voor een opgewonden nieuwsgierigheid en afleiding voor de gebeurtenissen van de laatste tijd.
En zo kon het gebeuren dat bij de bron onder de lindeboom na zes en dertig jaar opnieuw een paard graasde naast een woonwagen en het kampvuur oplaaide. Ook dit keer bleef het vuur voor Marah niet onopgemerkt. In de ruit van haar slaapkamerraam weerspiegeld zag ze de vlammen likken en hoorde ze flarden muziek meedrijven op de zuidenwind. Zou hij, zou hij terug zijn? Haar hart bonsde in haar keel en zonder te aarzelen dit keer rende ze de trap af, door de tuin en klom over het hek.
Twee vrouwen
en een man met gitaar zaten rond het vuur waarboven een grote ketel hing. ‘Kom
maar mijn kind’, zei een van de vrouwen zonder om te kijken. ‘Neem wat thee en
vertel wat je bezwaart’. Schoorvoetend
naderde Marah de vrouw, een paar donkere ogen keken haar aan, ogen waarin je de
wereld kon zien. Een paar gerimpelde handen reikten haar een kom aan met
dampende thee. De vrouw maakte plaats op het trapje voor de woonwagen en veegde
er een keer overheen. ‘Kom zitten’. Het
flakkerende licht van de vlammen, de geur van de kruidenthee, het zachte getokkel
van de gitaar, duizenden flonkerende sterren aan de donkere hemel. Het leek of
Marah terug was bij haar zanger, maar misschien nog wel verder weg, nog langer
geleden. Alsof tijd en ruimte verdwenen. En voor ze het wist vertelde ze haar
verhaal. Hoe ze opgroeide in het dorp en onbezorgd en gelukkig was samen met
haar ouders. Hoe haar moeder zo ziek werd en uiteindelijk overleed. Haar leven
leek daarna voorbij, het was of ze nergens mee bij hoorde. En dat ze, nog maar
een paar weken geleden, opeens de stem hoorde van de straatzanger. Hier bij de
bron, onder de lindeboom. “Ik werd zo naar hem toegetrokken, het is ook een
echte knapperd. Als ik aan hem denk voel ik mijn vuur weer branden en bonst
mijn hart. Kon ik nog maar één keer bij hem zijn en hem vertellen
wat ik voor hem voel en wat er nu allemaal door me heen gaat”.
Het was een bijzondere nacht die nacht, met veel tranen en weinig slaap. Nadat Marah haar hart had uitgestort werden het verdriet en de pijn langzaam lichter. Met haar tranen kwam ook het besef dat de zanger haar had laten voelen dat het leven door zou gaan. Zonder haar moeder maar ook zonder hem. De zigeunerin zei niet zo veel. Ze zat naast haar en luisterde, vulde telkens haar kopje met thee. Toen Marah wat tot rust was gekomen nam de vrouw haar handen, vouwde deze open, keek haar aan en zei: “’Je bent niet alleen Marah. Je zanger heeft je verlaten, maar hij leeft in je voort, net als je moeder en in je dochter. Je bent zwanger”. “Zwanger?”. Marah wankelde. ‘Hoe moet ik voor een kind zorgen? Ik wil helemaal geen kind. Mijn vader zal razend zijn, ik kan dit niet!! Ik wil mijn moeder, ik wil dromen van een eenvoudig leven met mijn lief.” De zigeunerin glimlachte, ” Je dochter zal de vreugde terugbrengen in je leven en in dat van iedereen die ze ontmoet. Ben niet bang, je bent sterk en moedig en je zult gelukkig zijn”. De vrouw sloeg een deken om haar heen en die nacht bleef Marah bij het vuur zitten, onder de sterren, in onrustige gedachten verzonken.
Het rustige leven in het dorp met de sinaasappelbomen werd opgeschud met het nieuws dat de notaris opa zou worden. Marah was zwanger, het ging als een lopend vuurtje rond. En er werd gekletst, want niemand begreep hoe dit had kunnen gebeuren. Marah zweeg als het graf, er kwam geen woord over haar lippen en nadat ze de woonwagen had uitgezwaaid was ze iedere dag te vinden bij de bron onder de lindeboom. De plek gaf haar een kalme rust en naarmate de tijd vorderde voelde ze zich er meer en meer thuis. Niemand wist wat ze nou precies deed bij die bron, maar men hoorde men haar zachtjes lachen en praten. Ze maakte vuur en zette thee met water uit de bron en nodigde mensen uit om met haar te zingen. Met haar handen op haar steeds verder uitbollende buik zong ze liedjes die niemand eerder ooit had gehoord. Liederen die zongen over verre reizen en weer thuiskomen en de dorpsbewoners zochten haar steeds vaker op. Ze was wel een beetje vreemd, maar het was zo fijn om bij haar te zijn. Zelfs de notaris zocht rust bij haar en was trots. Over het geheim dat ze bij zich droeg werd niet langer gesproken en het dorp bereidde zich met haar voor op de komst van haar mysterieuze dochter.
Naarmate de dag van de bevalling naderde werd Marah steeds onrustiger. Er was haar weliswaar verzekerd dat dat hoorde bij het proces op weg naar de geboorte, maar ze voelde een onrust die verder reikte dan dat. Ze was nu bijna de hele dag bij de bron onder de lindeboom te vinden en de roep om te blijven en niet ’s avonds weg te gaan naar haar huis werd steeds groter. De notaris werd er ook onrustig van, want die was het zicht op zijn dochter steeds meer kwijt. En hoe meer de dorpsbewoners erop aandrongen om ‘s middags een dutje te doen in haar eigen bed, hoe onrustiger Marah werd. Ze kon zich bijna niet meer losmaken van de bron en had inmiddels een groot gedeelte van haar hebben en houwen onder een strakgespannen schaduwdoek verzameld. Ze genoot van de aanwezigheid van anderen terwijl zij rustig onder de boom wachtte op wat komen ging. Ze genoot van de verhalen en het lekkers dat haar bezoekers meebrachten, maar ze genoot nog het meeste van het zachte gezamenlijke zingen voor haar kindje, dat zich af en toe meldde met kleine schopjes in haar buik. Marah had het gevoel dat er soms andere stemmen waren die met haar meezongen dan die van de mensen om haar heen. Ze kon ze het beste horen als ze alleen was. Dan leek het of de bron zong en of ze die steeds beter kon horen.
Op een avond, toen het al begon te schemeren, werd Marah’s aandacht getrokken door belletjes in het water. De bron borrelde en spetterde en een zacht geluid steeg op uit het heldere water. Flarden muziek streken omhoog langs de lindeboom en in de nevelen van de schemer dwarrelden onbekende beelden van lang geleden. Een klein meisje, steentjes zoekend langs het water. Boven haar trokken de wolken zich samen, het werd steeds donkerder en het water in de bron begon te draaien en kolken. Een kille wind stak op die snel aanwakkerde tot een stevige storm. De lindeboom kraakte, kreunde en steunde. Haar takken zwiepten tegen de grond. Felle bliksem schoot vlijmscherp strepen door de inmiddels gitzwarte lucht. Het doodsbange kind klampte zich vast aan de stam van de lindeboom. De hemel vulde zich met krijsende stemmen en grijpende handen. “Hou me vast, laat me niet gaan”. Een laatste windvlaag rukte en trok aan het kind dat in een oogwenk werd losgescheurd van de aarde en verdween.
De bron onder de lindeboom bedaarde, er daalde een diepe rust neer over Marah. Ze had haar handen rond haar buik gevouwen en huilde zacht om het kind dat hier ooit speelde en niet meer thuiskwam. Het leek of alles om haar heen langzaam tot stilstand kwam. De vogels hielden hun adem in, in afwachting van wat komen ging en de dorpsbewoners zagen hoe de hemel langzaam rozerood kleurde boven de bron. In Marah groeide het verlangen naar haar kind, een verlangen dat zich steeds sterker in golven door haar lichaam bewoog. Ze merkte niet dat steeds meer dorpsbewoners naar de bron werden getrokken en zich in stille aanwezigheid rond haar hadden verzameld. En eindelijk, toen de avond viel, op de scheidslijn tussen donker en licht , werd het kind van Marah en de zanger geboren. Ademloos werd het ontvangen.
De bron jubelde blauw en groen, sprankelde en spetterde haar water over iedereen die getuige was en het dorp barstte uit haar voegen van vreugde. Vreugde om dit bijzondere kind. Want dat ze bijzonder was, dat was meteen al duidelijk. Want zeg nou zelf, welke baby komt lachend op de wereld. En niet zomaar met een grijns of aarzelende glimlach, maar met een schaterlach die hoorbaar was tot ver buiten de plek waar haar moeder haar had gebaard. Vanaf het moment dat Marah haar aankeek zag ze alleen maar vreugde weerspiegeld in haar donkerbruine kijkers. ‘Dit kind hoeft alleen nog maar te groeien, ze is al klaar’ stamelde de notaris en zo was het. Haar moeder noemde haar Gioia, dat betekent vreugde. Haar schaterlach reikte tot over de horizon en beroerde boven en beneden. Raakte binnen en buiten en rolde over de velden, de bossen, de meren en zeeën en de onpeilbare diepe wateren van de oceaan. Al wat leefde sprong op en wat sliep sprong open vanuit het verlangen om te stralen.
4 opmerkingen:
Wat een mooi verhaal Anne-Marie
Prachtig beeldend geschreven, als een modern sprookje!
dank je wel. ik schrijf ze met veel plezier en weet nooit precies waar het verhaal naar toe gaat.
dank je wel
Een reactie posten