januari 06, 2025

Blauw

 

Dit verhaal was even zoeken. Het beeld van de visser die iets kostbaars ophengelt uit de zee liet me niet los. Maar wat was het dan wat hij aan zijn hengel kreeg dat zijn leven zou veranderen? Het is een verhaal over verlies en weer vinden.

Soms komt bevrijding uit onverwachte hoek en kan iets wat ogenschijnlijk doelloos is of waardeloos lijkt een ommekeer betekenen. Kunnen zien wat je toevalt, wat je in de schoot wordt geworpen en daarnaar te kijken.... Het is vaak een hele kunst. En niet alles is wat het lijkt.

 

 


Mijn broer Jacob woont in een  bescheiden woning aan zee. Aan een beschutte wat verscholen baai. We zijn opgegroeid met het water, Jacob en ik. We houden van de zee. Jacob heeft een passie voor vissen. Aan mij is vissen niet besteed.  Ik ben een jutter.  Maar Jacob vist niet meer, hij heeft er geen zin meer in. Sinds zijn lief een paar maanden geleden met de noorderzon is vertrokken kan hij zich nergens meer toe zetten. Hij heeft er nooit bij stilgestaan, dat harten kunnen breken. Finaal doormidden of met scheuren en gaten waar zich de pijn dwars doorheen boort. Het is hem nu overkomen en moet ermee leven. Een leven zonder vreugde. En hoe ik ook probeerde hem uit zijn somberte en apathie te bevrijden, niets hielp. Alles was leeg, kleur- en zinloos zonder haar die hem verliet.

Die dag in september hangt hij lusteloos op het aanrechtblad in de keuken en vraagt zich af hoe hij zich vandaag door de dag heen zal slepen. Vanachter de gordijnen van het keukenraam glinstert de zee in alle mogelijke kleuren blauw hem meedogenloos tegemoet. Dat blauw, het blauw van haar ogen….

Als ik het pad oploop naar zijn huis zie ik hem nog net op blote voeten en in pyjamabroek richting het strandje in de baai sloffen. ‘De zee is zo blauw vandaag ’ stamelt hij. “Kom”, zeg ik. Meer om hem af te leiden van wat mogelijk door zijn hoofd gaat, dan dat ik een plan heb. “We gaan vissen”’.  Zijn sloep dobbert stilletjes op het blauwe water. Onder de houten vlonder liggen nog  steeds hengel en visnet van zijn laatste vistochtje, eeuwen geleden.

Na een uurtje varen is de kustlijn nog maar een dunne streep in de verte, maar hij kan zich niet echt ontspannen. Er komt geen woord uit. Hij heeft zijn hengel over de rand van zijn boot gehangen en vraagt zich af waarom hij is meegegaan. We hebben geen aas bij ons en geen water of iets te eten meegenomen. Misschien was het een stomme zet, maar blijkbaar heb ik ‘m zo verrast met mijn vraag dat hij zonder na te denken is meegegaan. En nu zit hij hier in zijn pyjama midden op zee. Hengeltje over de rand, meedeinend op de kabbelende golven.

Dan zien we hoe de lijn van zijn hengel strak trekt en als ik zijn onverwachte vangst binnenhaal bengelt er een vieze ronde bol aan de haak ter grootte van een tennisbal. De dicht gekoekte wand is bedekt is met zeepokken en een dikke laag algen. “Wat heb je nu toch op gehengeld?” vraag ik hem en mijn nieuwsgierigheid is gewekt. Na een kwartiertje poetsen komt een glazen bol tevoorschijn van waaruit een groot oog ons onbewogen aanstaart. Het lijkt van glas, maar heeft een vreemde glans dat het een diepte geeft alsof het van binnen open is en alles kan opnemen wat in haar blikveld is. Zonder enig gevoel of emotie lijkt het Jacob aan te staren. De kriebels krijg ik ervan. “Wat is dit? Weg met dat ding” roep Jacob. Maar ik ben  gebiologeerd door het oog dat Jacob lijkt te volgen met haar blik als hij zich verplaatst en stop het in mijn rugzak.

Als we die laat die middag thuiskomen lijkt het er niet erg op dat ons uitstapje Jacob heeft opgevrolijkt. Ik ben daarentegen behoorlijk opgewonden door zijn vangst en leg de bol met het oog voorzichtig op de vensterbank in de keuken. Gefascineerd zie ik dat het oog Jacob niet met rust lijkt te laten en hem blijft aanstaren. Haar blik achtervolgt hem als hij op een stoel neerploft en een pilsje voor ons inschenkt. Jacob lijkt zich totaal niet bewust te zijn van wat hier gebeurt. Ik voel me er steeds ongemakkelijker bij maar hij lijkt niets door te hebben van wat hier gebeurt. En ineens zie ik het: “Dat oog heeft gewacht tot jij het zou opvissen. Het is voor jou Jacob, ik vind het eng, maar je moet het aankijken”.

Vanaf de vensterbank kijkt het oog hem strak aan. Ik neem het voorzichtig op en loop ermee naar Jacob die achteruit deinst op zijn stoel. Met een grote zwaai mept hij het oog uit mijn handen dat over de keukenvloer stuitert tot het tollend tot stilstand komt. “Weg met dat ding, ik wil het niet! Het oog is tegen de drempel van de keukendeur gerold en verbleekt. Het blauw wordt grijs en vertroebelt naar een glazig wit. Als ik het geschrokken oppak wordt de bol vochtig en zie ik een traan rollen uit het inmiddels gesloten oog. In een impuls duw ik het in Jacobs handen en vouw zijn handen erom heen. “Kijk Jacob, kijk”.

Verbijsterd zit hij op het randje van de oude keukenstoel met het huilende oog in zijn handen. En als het maar blijft tranen, beweegt er iets in zijn onderbuik. Een wrang en leeg gevoel dat hij eigenlijk niet zo kent. Het wringt zich langzaam naar boven naar zijn borst en hij kan het niet tegenhouden, de tranen stromen over zijn wangen en als hij zich later op bed laat vallen, met het oog nog in zijn handen huilt hij tot de vroege ochtend, tot de tranen op zijn.

De volgende morgen vind ik hem op de veranda voor zijn huis met een kop koffie, starend over het water. Het oog ligt in zijn schoot en is inmiddels weer terug gekleurd naar het blauw van de zee en Jacob vertelt hoe alles lichter lijkt,  hoe de zee glinstert in dat adembenemende blauw. Wat een nacht was het. Een tornado van flarden van gesprekken, overslaande stemmen, het geluid van brekend servies en slaande deuren, gestamp op de trap en het beeld van verdwijnende rode achterlichten in het donker. Het besef dat ze weg is, dringt nu pas echt tot hem door. De ontlading van zijn ingeslikte verdriet heeft hem overmand en door elkaar geschud. Maar nu voelt hij voor het eerst sinds ze is vertrokken iets van rust. Hij neemt het oog in zijn handen met een brede grijns:  “Zo te zien ben jij ook uitgejankt”.

De dagen na zijn bijzondere vangst is er iets veranderd in Jacob. Hij ziet de verwaarloosde planten op de vensterbank, het omgewoelde bed dat al tijden niet is verschoond, de vaat die zich heeft opgestapeld in de gootsteen en de eettafel vol ongeopende post. En beetje bij beetje pakt hij zijn leven weer op.

Het oog heeft een vast plekje gekregen op de schoorsteenmantel en Jacob zegt dat als hij het moeilijk heeft zij hem aankijkt en volgt. Net zolang tot hij haar oppakt en even vasthoudt. Dan straalt het blauw hem tegemoet, het blauw van haar ogen. Hij kan weer vooruit.

Het is dat ik erbij was, anders geloofde ik het niet.


Geen opmerkingen: